Beeldende Kunst

Dit weblog gaat over beeldende kunst, beeldhouwen, kunstgeschiedenis, kunstfilosofie en aanverwante zaken.

vrijdag, maart 31, 2006

Ik ben voor alles kunstenaar!



Ik ben vóór alles kunstenaar omdat ik van mening ben dat kunst de perfecte (be)middelaar is tussen stof en geest, tussen wetenschap en filosofie, tussen fysica en metafysica, tussen weten en menen, tussen het zintuiglijk waarneembare en het louter in gedachten voorgestelde, tussen de vertelde en de gedroomde droom, tussen werkelijkheid en verlangen. En hoewel ik zowel de wetenschap als de filosofie als twee ultieme uitingen van menselijk voorstellingsvermogen een uiterst warm hart toedraag, ben ik vooral kunstenaar omwille van mijn bewust ingenomen bemiddelende positie t.a.v. beide. Ik ervaar mijn werk dan ook voornamelijk als ‘pendelen’ tussen beeld en taal, om ergens daartussenin mijn eigen beeldtaal te scheppen (zie 'Desire in Language' )



Als beeldend kunstenaar ben ik al een kwart eeuw lang vóór alles steenhouwer en heb ik mijn hart inmiddels volledig verpand aan een aantal Italiaanse en Portugese marmersoorten. Dat is niet altijd zo geweest. Ik begon in 1976 als modelleur met het boetseren in was, klei en gips en ik reproduceerde acht jaar lang m.b.v. gipsen (deel)mallen de aldus ontstane vormen middels specifieke gietprocessen in gips, aluminiumcement, beton en granito (zie 'Volente Due').
Maar ik kwam er na verloop van tijd achter dat je als beeldhouwer/modelleur met plastische (kneedbare) materialen in formeelabstract opzicht nu werkelijk bijna alles kunt maken, als je van te voren maar weet wat je wilt.
En hoewel met ‘weten wat je wilt’ in de dagelijkse praktijk niets mis is, begon bij mij nu juist dáár mijn beeldhouwkunstige schoen te wringen!

Ik wilde, na acht jaar modelleren altijd vanuit een beraamd concept te hebben gewerkt, nu eindelijk ook eens zo graag ‘from scratch off’, dus van te voren helemaal leeg en blanco, zonder enig idee, zonder plan of van te voren bepaalde koers, in de materie een vorm tot ontwikkeling brengen!
Ik was voor het eerst van mijn leven toe aan en op zoek naar een vorm die nu eens niet van voren naar achteren al eerder door mijzelf was bedacht, verzonnen, voorgekookt, in mijn eigen geest gerijpt, voorbereid en geconceptualiseerd, voordat ik nog maar een hand naar het spul zélf had uitgestoken!

Modelleren ofwel boetseren is ten eerste het repeterend opbrengen en weghalen van materiaal, een beeldhouwtechniek die het schetsen in was en klei mogelijk maakt. Deze ‘schetsen’ worden in onze tijd ten zeerste gewaardeerd, zeker waar zij de voorboden blijken van later uitgekristalliseerde grote kunstwerken! Want schetsen leggen nu eenmaal dikwijls het eerste ontwaken van een bepaalde vormmanifestatie in het voorstellingsvermogen van de betreffende kunstenaar aantoonbaar bloot.
En over dikwijls vele eeuwen heen maken zij zo’n moment van ontwaken van een (in de tijd mogelijk zelfs geheel nieuw) vormbesef alsnog voor de hedendaagse kunstbeschouwer zichtbaar.
Het ‘zo maar’-achtige, het argeloos zoekende, het voortdurend zichzelf corrigerende en voor allerlei impulsen nog steeds zichtbaar ontvankelijke, kortom, het intuïtieve van zo’n schets, vormen voor de kunstliefhebbers onder ons dan ook altijd een lust voor het oog.
In de portretkunst blijkt het hierboven getoonde werk van Medardo Rosso al heel lang een betoverend voorbeeldvan de belichaming van zo'n intuïtie, ook al werkte hij er in werkelijkheid jarenlang aan.

Het is de plasticiteit van de bij het modelleren toegepaste materialen die dit onmiddellijke, ogenblikkelijk aanwendbare vermogen tot het scheppen van vorm door de betreffende kunstenaar aanvankelijk mogelijk maakt.
Maar voor menig modelleur blijft het niet bij zomaar wat schetsen in klei en was!
Op wat tussen zijn vingertoppen en in de palmen van zijn handen ontstond wenst hij op een keer schaalvergroting toe te passen en ook dat staat de techniek van het modelleren in plastische materialen toe. Deze maakt het bv. mogelijk om m.b.v. armatuur (bewapening met pijpmetaal, betonijzer, steengaas, touw en houten vlinders) zelfs allerlei uitkragingen in de vorm die vér in de vrije ruimte willen grijpen, op voorhand van de benodigde constructieve draagkracht te voorzien. Wil de modelleur zijn oorspronkelijke ideeën dan ook niet alleen een tastbaar, maar ook een op enig afstand zichtbaar formaat meegeven, dan is in de erna volgende werkwijze altijd op voorhand sprake van schetsen, tekeningen, modellen en voorstudies, waarbij tenslotte alleen de wijziging in voornoemde schaalgrootte er nog toe doet (zie Girante)
Want hoe oorspronkelijk iedere eerste voorstudie ook is: duurzame, al of niet schaalvergrote reproducties daarvan moeten naar haar materiële aard en ontstaanswijze nu eenmaal altijd als concept in de geest van de maker bestaan. Zij moet altijd tot in vele finesses van te voren bedacht zijn! Er moet zich in het voorstellingsvermogen van de modelleur al op voorhand een formeel concept hebben ontwikkeld voordat deze aan de slag kan gaan met het armatuur als basale vorm.
Door het lassen van het metalen statief en het vlechten en puntlassen van het betonstaal ontstaat aldus allereerst een ‘conceptuele ruggengraat’ van het nieuw te maken beeld. Vervolgens wordt ter materiaalbesparing op de armatuur steengaas aangebracht, waarna de klei-, was- of gipsmassa volgt die voor de volumes moet gaan zorgen. En het is hier dat de techniek van het modelleren opnieuw een oneindige herbezinning op en correctie van volumes tot hun uiteindelijke, in de geest van de maker meest coherente vorm mogelijk maakt.

Het lijken aanvankelijk allemaal voordelen, maar het gebrek aan avontuur tijdens dit werken ‘vanuit voorbedachte rade’, het gevoel dat ik mezelf opdeelde in een ontwerper en een uitvoerder, de omslachtige bewerkelijkheid van reproductie- en giettechnieken en het overweldigende verschil in uitstraling tussen kunststeen en natuursteen maakten me na acht jaar modelleren in plastische materialen rijp voor een geheel andere benadering.
Toen ik in 1982 dan ook een stuk marmer (statuario) in de grond van het erf om mijn atelier vond en erin begon te hakken, ervoer ik de weerstand die dit materiaal biedt al snel als een openbaring. Van het meegeeflijke van klei en was bleek ineens geen sprake meer en door de onherroepelijkheid van het nemen van ieder vormbesluit tijdens het werken in steen voelde ik me voor het eerst uitgedaagd door het materiaal zélf (zie Stacked Shells).
En ook kwam ik erachter dat ik nooit meer van mijn werkstuk hoefde weg te lopen! Want zoals schilders hun arbeid herhaaldelijk voor het schoonmaken van penselen en het mengen van nieuwe verf dienen te onderbreken, zo dienen modelleurs al helemaal ongelooflijk veel uiteenlopende handelingen te verrichten om het beeld eerst als moedervorm, vervolgens als (vuurbestendige) gipsen mal, daarna als duurzame reproductie en tenslotte als afgewerkt product in gips, (aluminium)cement, beton, polyester, kunststeen, lood, messing, koper of brons etc. te realiseren.
Waarna in alle gevallen ook de verwijdering van de giethuid en/of de gietnaden en de afwerking (dichten van de gietgallen, schuren, polijsten, patineren) van de huid een bewerkelijke en tijdrovende zaak is.

Het steenhouwen echter bleek van meet af aan een buitengewoon monotone handeling, die ik tot op de dag van vandaag juist daarom als buitengewoon tranceverwekkend ervaar.
Bij ieder nieuw beeld raak ik dan ook vele maanden, zo niet jaren achtereen steeds opnieuw in een diepe, welhaast obsessieve concentratie waarbij ik alle tijd vergeet en slechts de ruimte die de steen me biedt overblijft. Ik ervaar het dan ook als een weldaad dat het werk geen of maar weinig indirecte handelingen vraagt, zodat ik me constant kan concentreren op de vorm.

Aan alle kunst gaat de materie vooraf.
Dat gaat zeker op voor het steenhouwen.
Bij de aanschaf van een nieuwe steen, hoe verleidelijk die er als amorfe massa qua afmeting en kleur ook mag uitzien, is mijn allereerste bezigheid dan ook altijd opnieuw het onderzoeken van het materiaal. Er kan geen kei, brok of blok steen mijn atelier binnenkomen waarin ik van plan ben om voor de komende tijd mijn beitel te zetten (zie Initials) of ik ben al tijdens de aanschaf daarvan op het erf van de betreffende natuursteengroothandel bezig met het spul te inspecteren op eventuele diepe scheuren.
Een kletsnatte spons en een lange, holle, metalen pijp zijn daarbij goede hulpmiddelen. Alsmaar opnieuw maak ik de steen glimmend en glanzend nat, om daarna goed op te letten waar het vocht het snelste diep in de steen wegtrekt.
Op deze manier kom ik veel over de steen van mijn keuze te weten. Ik let op hoe snel en in welke volgorde het opgebrachte water op de herhaaldelijk nat gemaakte en aldus glanzende langs-, dwars- en kopse kanten wordt teruggezogen en in welke volgorde en in welk tempo deze vlakken ter plekke weer mat en dof worden.
Met name het herhaaldelijk opbrengen van veel water geeft een uitstekend inzicht in de gelaagdheid van de steen en haar uit- en inwendige gebreken, zoals ‘suiker’ (een schil bestaande uit louter brosse kristallen) en ‘steken’ (zwakke kalkaders loodrecht op de legering). Ook een overdadige gelaagdheid zoals bv. in Noorse leisteen komt zo niet op het oog dan toch met behulp van veel water aan het licht. En tenslotte zuigen de echte ‘scheuren’ ofwel toekomstige breuklijnen in de steen het water capillair en dus veel sneller op, waardoor van te voren aanwezige verzwakkingen in de steen zich d.m.v. een lineaire verkleuring gemakkelijk kenbaar maken.
Klank helpt ook. Ik tik met het uiteinde van een holle metalen pijp van ca. 70 cm. lang overal op het oppervlak van de steen en let op de klank. Eerst zoek ik in deze klankpijp naar het aangrijpingspunt dat de helderste klank geeft, daarna ga ik op zoek naar plotselinge klankverschillen in de steen zélf. Steeds opnieuw levert de overgang van een heldere naar een plotseling doffe klank een duidelijke aanwijzing voor breuk of tenminste de aanwezigheid van veel zachtere steenlagen tussen de beiden delen, die een goede onderlinge hechting kunnen verhinderen.


Het beste materiaalonderzoek vindt echter plaats als het blok na veel Egyptisch trekken, duwen, sjorren, krikken en hijsen rechtop in mijn atelier staat en ik er met hamer en beitel mijn eigen weg ga vinden. Hoe de gelaagdheid in de steen verloopt, hoe haar kristalstructuur in elkaar zit, of het een brosse of een taaie steen is, in welke richting zij zich onder de beitel hard of zacht toont, of de splinters de vorm hebben van een ‘chip’ of een ‘bledder’, alles levert informatie op over de steen waarin ik werk. Ik leer in te schatten wat de toelaatbare trek-, druk- en buigkrachten in het materiaal zijn, krachten die de uiteindelijke vorm in eerste en laatste instantie bepalen. Zodat ik tenslotte zoveel moed vat dat ik geen concept meer nodig heb, maar dat de vorm vanaf zeker moment geheel en al in dialoog met het materiaal kan ontstaan.
En dat en niets anders vormt de grootste bevrijding die het steenhouwen me al een kwart eeuw schenkt, namelijk het scheppen in pure weerstand (zie 'Colombo di Guerra').